Openingsmonoloog Alle Tijd

PROLOOG – SCENE 1

Er is niets.

Dan verschijnt Eva. Op rode All Stars.

Als je Eva voor de geest probeert te halen, zou je het niet zeker weten: lang haar of kort, bruin of blond, bril of geen bril, jong voor een negentienjarige of juist een hoeveelheid jaren ouder die net niet siert, een vale spijkerbroek, een verwassen T-shirt? Je zou denken dat je heel veel mensen kent die zijn zoals zij, maar je kan je totaal geen voorstelling maken van haar binnenwereld. Eén ding is duidelijk: de rode All Stars. Vastberaden op de grond geplant.

Dit is Eva’s wereld. Dit is die voorstelling.

Vanuit boven zakt traag iets omlaag: een regenboogkleurige hangmatstoel, met daarin een jongen van Eva’s leeftijd, met eenzelfde soort vergetelijkheid. Hij zit opgevouwen als een luiaard iets te tekenen in een boekje. Dit is Frank.

EVA:
Hij had alle namen van de wereld kunnen hebben. En hij heet Frank.
Ik had dat niet kunnen voorspellen. Misschien had ik dat niet willen voorspellen. Als je dit tegen mij had gezegd toen ik zestien was en nog ontzettend met het idee leefde dat het leven maakbaar was, namelijk maakbaar door mij, had ik gezegd:
‘HA! Frank? Laat me niet lachen!’
Ik dacht te eindigen met iemand met een coole, soort van genderneutrale naam zoals “Raaf” of… “Lepel”.
Eigenlijk dacht ik überhaupt niet met iemand te eindigen.
Mijn toekomstplannen bestonden vooral uit:
uit huis gaan, de wereld ontdekken/redden, uit zoveel mogelijk objecten een bong maken, een Oscar winnen, een hond uit het asiel redden en opvoeden en als beste vriend hebben tot hij doodgaat en dan een fucking historisch evenement van een begrafenis voor hem organiseren,
en het soort buurvrouw worden waar iedereen stiekem jaloers op is omdat ze er altijd leuk uitziet en altijd iets gaande lijkt te hebben, maar mensen zeggen alsnog heel vriendelijk hallo en vragen oprecht geïnteresseerd hoe het met haar gaat omdat ze haar universele, magnetische aantrekkingskracht gewoonweg niet kunnen weerstaan.
Hier komt geen man, metgezel, gemaal, geen vrijer, geen VRIEND aan te pas.
Maar toen ik zestien was, was ik gedoemd om een noodlot uit te zitten op iets dat ze ‘school’ noemen, dus van al die plannen kwam geen reet te terecht en ook niet van het voornemen om vrij en partnerloos door het leven te gaan, want toen was daar “Elijah”. 
Elijah was erg cool en soort van genderneutraal en hield van bands die mij altijd net iets te mannelijk leken, maar Elijah maakte dit niet uit en maakte overal een bong van, dus dat was iets, maar uiteindelijk bleek Elijah best wel een teleurstelling en een ontzettende LUL en zo werden al mijn eerdere ideeën over het leven delen met iemand bevestigd, maar toen was daar:
Frank.
Frank.
Frank liet op de eerste dag van school een foto zien van zijn zus met een buldog – we zitten samen in de werkgroep “Ontwerpgericht onderzoek en Innovatie”, ja, ja, heel sappig – en we moesten iets meenemen om onszelf mee te introduceren. Hij zei dat hij op niks zo trots op is als op zijn zus.
Precies zo.
Mensen gniffelden erom, ik weet niet waarom, misschien om die hond, of juist om die zus, maar hij grapte ‘het is die linker, hoor’ en dat was zijn zus en ik moest daar als enige erg hard om lachen.
In de pauze vroeg ik hem hoe de hond heette, en toen zei hij dat ze die hond tegenkwamen in het park en dat zijn zus ermee op de foto wilde en dat dat de enige foto was waar ze toestemming voor wilde geven om te laten zien.
Ik zei: ik snap dat en toen hebben we lang gepraat, over alles.
Hij houdt niet van de mannelijke bands waar Elijah van hield en ik realiseerde me toen, ik ook niet! Maar deed alsof ik dat altijd al vond.
Hij wil een huis bouwen. Hij wil kinderen. Hij wil iets doen wat hij leuk vindt.
Hij komt uit Petten en hij vindt het daar niet leuk maar het voelt er wel als het einde van de wereld wat betekent dat hij altijd een plek kent waar het nooit zal veranderen. Hij heeft een racefiets, een hele praktische regenjas en een mooi handschrift. Hij kan goed tekenen en hij heeft een lievelingsplanetarium en ik kende nooit iemand die van zulke dingen hield zonder vol van zichzelf te zijn, zonder te hoeven horen ‘wauw, wat bijzonder!’.
Hij geeft niet om wat andere mensen vinden en hij heeft anderen ook niet nodig om niet te geven om wat ze vinden.
Hij heeft perfecte handen. Ze zijn groot maar op geen enkele manier hard,
en sterk maar niet alsof je handje vasthoudt met een tuinschep die je niet begrijpt en ze zijn altijd warm en nooit klam.
Hij heeft van die wenkbrauwen die je omhoog kan strijken en een stoppelbaard en hele sterke armen…
Maar dat kwam allemaal later.
We praatten en praatten en uiteindelijk, toen het heel laat was, moesten we dezelfde trein halen. Met één blikwisseling besloten we te rennen!
En we renden! Over Utrecht Centraal, langs de hele mensheid.
En ik kan helemaal niet rennen natuurlijk, dus toen we eenmaal in die trein neerploften, kon ik niet meer normaal ademhalen. Hij moest lachen. We zaten tegen over elkaar. En toen kwam ik tot de toch wel vrij aardverschuivende realisatie dat…
Dit ‘m was.

Frank stopt boven de grond. Klapt zijn boekje dicht en slaat zijn voeten buiten de hangmat.

EVA:
En toen werd hij mijn beste vriend en toen hebben we een Animal Planet aflevering lang getongzoend, terwijl ik daarvoor altijd dacht dat ik helemaal niet van tongzoenen hield, maar ik had dat… Verkeerd.
En toen bleven we een week in zijn kamer tv-kijken en bier en cola drinken en en voelde het alsof we nooit meer doei tegen elkaar zouden zeggen en nam ik hem mee naar zijn favoriete planetarium en toen…
Heb ik gezegd dat hij ‘van mijn ‘part helemaal terug naar Petten kan lopen en hij nooit meer een woord tegen me hoeft te zeggen.’

Frank staat op. En loopt weg.

EVA:
En dat heeft hij ook niet gedaan.
Dus.
Dat.

Scroll naar boven